Soms vraagt iemand mij: “Waarom kies je voor de jaren tachtig? Waarom speelt je verhaal zich af in een dorp?” Het antwoord is eenvoudig, en tegelijk heel persoonlijk.
De jaren tachtig zijn voor mij een tijd van herkenning, een tijd waarin ik mij als opgroeiende tiener goed voelde. Een tijd zonder smartphones, zonder constante online verbondenheid. Geheimen bleven écht geheim, geruchten gonsden door cafés en klaslokalen, over kerkpleinen en verlaten achtergelaten straten, in plaats van via schermen. Juist die hoorbare stilte maakt die periode zo geschikt voor een thriller. Je voelt de spanning letterlijk groeien, omdat informatie schaars is en iedereen op zijn eigen intuïtie moet vertrouwen.
En dan het dorp. Ik hou van dorpen., ik ben er in opgegroeid. Ze lijken overzichtelijk, gezellig, bijna veilig. Maar achter elk gordijn, achter elke haag schuilt een ander verhaal. Iedereen kent elkaar, of denkt elkaar te kennen. Dat maakt de band hecht, maar ook verstikkend. Je kan je nergens verstoppen, en toch weet niemand wat er zich écht afspeelt achter gesloten deuren.
Een dorp in de jaren tachtig is dus meer dan een decor: het is een personage op zich. De straten fluisteren geheimen, de buren dragen maskers, en het verleden blijft altijd ergens in de schaduw meespelen. Voor mij is dat de perfecte voedingsbodem om leugens, wantrouwen en vriendschap te laten botsen.
Misschien keer ik dus niet alleen terug naar de jaren tachtig om een verhaal te vertellen, maar ook omdat ik daar de sfeer vind waarin de kleinste details , een blik, een stilte, een gerucht , levensgroot kunnen worden. En precies daarin schuilt voor mij de kracht van dorps-noir.